De dovengemeenschap

Dovenonderwijs en gebarentalen

Tot en met de Tweede Wereldoorlog werden alle kinderen die niet of moeilijk hoorden en niet spontaan tot spreken kwamen, op een dovenschool geplaatst. Men kon toen nog niet het gehoorverlies meten, de audiometrie ontstond pas na de Tweede Wereldoorlog. Het enige onderscheid dat men maakte was ‘doof’: niet kunnen horen, en ‘doofstom’: niet kunnen horen en niet kunnen spreken.
Met name kinderen die doof geboren waren of in de eerste drie jaar van het leven doof werden, kwamen niet of moeilijk tot spreken omdat zij de gesproken taal niet konden horen. In plaats daarvan gebruikten zij een visuele taal, gebarentaal.
Gebarentalen ontstonden op spontane wijze wanneer doven samenkwamen, bijvoorbeeld in de dovenscholen en in de internaten bij die scholen. Het samen opgroeien en het delen van een taal, maar ook het delen van een achtergestelde maatschappelijke positie, maakte dat oud-leerlingen behoefte hielden aan een voortdurend contact met elkaar. Zij waren verbonden en dit bondgenootschap kwam tot uiting in een rijk verenigingsleven.

Wat betreft aantallen doven in de vooroorlogse Nederlandse samenleving zijn enkele cijfers bekend. In 1904 maakte P.J. Fehmers, directeur van het Rotterdamse doveninstituut, een statistiek van het aantal doven in Nederland, gebaseerd op de volkstellingen van 1869-1889. In 1869 was het aantal doven in Nederland 33,5 op 100.000 inwoners en in 1889 was dit 43,8 op 100.000 inwoners. Fehmers berekende ook het aantal doven per stad: in 1889 waren er in de stad Rotterdam 61,4 doven op 100.000 inwoners. In Amsterdam 64 doven op 100.000 inwoners en in Groningen 46,4 doven op 100.000 inwoners.

 

Wellicht zouden dan ook de onderwijsresultaten van doven verbeteren.

Gebarentaal na 1980

Tegenwoordig beschouwen doven de term ‘doofstom’ als beledigend en stigmatiserend. Tot de jaren 1980 was het dovenonderwijs erop gericht om doven ten koste van alles te laten spreken. Het gebruik van gebaren door doven werd op alle manieren tegengegaan, zelfs verboden.
Tegenwoordig is het gebruik van gebaren geaccepteerd als de natuurlijke taal van mensen die niet kunnen horen en dus hun ogen gebruiken voor communicatie. De hedendaagse Nederlandse dovengemeenschap gebruikt de Nederlandse Gebarentaal (NGT).

Er zijn drie oorzaken aan te wijzen voor de veranderde gedachten over het gebruik van gebaren door doven. De eerste oorzaak is wetenschappelijk onderzoek. In 1953 was de Ne-
derlandse professor Tervoort de eerste die promoveerde op een onderzoek naar de gebarentaal van dove kinderen, in 1960 gevolgd door de Amerikaan William Stokoe. Dit wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat gebaren geen gebrekkige manier waren om zich uit te drukken maar een taal vormden met een eigen grammatica en syntaxis.

De tweede oorzaak kwam hieruit voort. Het dovenonderwijs zag zich geconfronteerd met het gegeven dat de meeste doven moeizaam bleven spreken en de onderwijsresultaten laag waren. Dit had te maken met de taalverwerving die moeizaam verliep omdat dove kinderen niets of weinig hoorden en de gesproken taal voornamelijk via de ogen moesten verwerven. De gedachte ontstond dat de taalverwerving van dove kinderen beter zou verlopen als gebaren gebruikt werden, hun natuurlijke taal. De derde oorzaak is een ander perspectief op doven: niet langer als ‘kapotte horenden’ maar als een culturele en linguïstische minderheid. In 1972 maakte de Amerikaanse wetenschapper James Woodward voor het eerst een onderscheid tussen de medische benadering van doofheid (kapotte oren) en de culturele benadering (taalminderheid). De duiding van doven als een taalminderheid gebeurt door ‘doof’ met een hoofdletter te schrijven “Doven”. Net zoals we “Nederlanders” met een hoofdletter schrijven.

 

Emancipatie van doven

Medio jaren 1980 begon de emancipatie van doven in Nederland. Er ontstond een ander idee over doven. Zij waren niet langer gebrekkig en afwijkend, en gebarentaal was niet langer een simpele communicatievorm ‘bij gebrek aan beter’. Doven profileerden zich als een minderheid met recht op een eigen taal: gebarentaal, en een eigen cultuur: Dovencultuur.
In dit onderzoek gaat het om een periode waarin doven nog niet als taalminderheid werden beschouwd. Om historisch correct te blijven wordt in dit onderzoek “doof” zonder hoofdletter gebruikt.